Divers en inclusief

Buiten de lijntjes kleuren

Gezinnen in Vlaanderen en Brussel zijn nu diverser dan ooit tevoren, met een groeiende superdiversiteit in de samenleving. Nog nooit bestonden zoveel gezinnen uit één of meerdere gezinsleden met een migratie-achtergrond. 39,5% van de minderjarigen had in 2022 een andere herkomst. En elk jaar neemt de talige diversiteit in gezinnen toe. Ook binnen de groep van mensen met een migratieachtergrond groeit de diversiteit op vlak van o.a. opleiding, religie, gezondheid,…

Gezinsvormen zijn ook heel divers: eenoudergezinnen, pleeggezinnen, adoptiegezinnen, en kinderen die tijdelijk elders wonen. Ongeveer 12,65% van de kinderen tussen 0 en 3 jaar in Vlaanderen leeft in kansarmoede, en sommige kinderen hebben speciale behoeften door handicaps of ziekten.

Ons gezins- en jeugdhulpbeleid kan niet anders dan zich aanpassen aan deze diversiteit, stelt Tine Rommens, beleidsmedewerker team beleidsontwikkeling en kamervoorzitter ‘Divers en inclusief’ op het congres. “Net zoals de samenleving groeit in diversiteit, moeten we elke dag ons beleid en onze praktijk laten mee groeien.”

Waarom vinden we dit zo belangrijk?

“We streven naar een inclusieve samenleving waarin alle gezinnen, kinderen en jongeren kunnen deelnemen en hun rechten kunnen uitoefenen. Het is onze missie: het recht op kansrijk opgroeien. Vanuit het perspectief van kinderrechten zijn er een aantal groepen die meer kans hebben op uitsluiting of in kwetsbaarheid terechtkomen. We doen al veel – en ook gedifferentieerd, kijk maar naar het Groeipakket, met de zorgtoeslag en sociale toeslag – maar we kunnen nog meer doen om die ongelijkheid van bij het begin tegen te gaan.”

Diversiteit en inclusief zijn termen die soms een andere invulling krijgen of door elkaar worden gebruikt. Wat is voor jou het verschil?

“Ja, soms bedoelen we hetzelfde of gebruiken we toch andere woorden ervoor. Voor mij is diversiteit eerder een gegeven; de samenleving is divers en daarmee bedoelen we niet alleen divers qua migratieachtergrond, maar ook qua gezinsvormen, inkomen, specifieke zorgnoden of gender. Inclusief is dan weer het antwoord op die diversiteit. Dat we niemand willen uitsluiten, dat we iedereen meenemen en dezelfde rechten willen toekennen.”

Een andere veel gevoerde discussie is of inclusie specifieke en aparte aandacht verdient? Ook op het congres was het een ‘aparte’ kamer. In een ideale wereld is dat niet nodig.

“We weten dat inclusie op dit moment nog niet gerealiseerd is; niet in kinderopvang, niet in basisvoorzieningen, niet in het onderwijs…. Zolang dat niet het geval is, moeten we die doelgroepen extra naar voren schuiven. Eigenlijk moeten we bij iedere nieuwe beleidsmaatregel ons afvragen of het voor iedereen een positief effect heeft? En zo niet, waar en voor wie we dan specifiek en extra inspanningen moeten leveren. Ook in het jeugdwerk is dit nog zo geregeld, en ik ben er van overtuigd dat we dit ook voor het gezins- en jeugdhulpbeleid moeten blijven doen, volgens het principe proportioneel universalisme. Dat betekent dat we voor sommigen meer of anders zullen moeten doen dan voor anderen. Want kansen zijn en worden nu eenmaal niet gelijk verdeeld. Voor iedereen gelden dezelfde basisrechten, maar blijven extra investeringen nodig voor bepaalde groepen.”

Via het Groeipakket worden er heel veel financiële middelen automatisch toegekend, dit kan ook voor andere rechten?

“Zeker. We hebben daar ook een belangrijke rol in te spelen; jongeren en gezinnen toe te leiden tot de juiste dienst of toepassing, zowel voor ons eigen aanbod als dan van anderen. Er zijn heel veel manieren om een schakel te zijn om rechten zo goed en zo simpel mogelijk toe te kennen.”

“Bijvoorbeeld als het gaat over digitale inclusie. We moeten enerzijds kritisch kijken naar onze eigen toepassingen en procedures, bijvoorbeeld online formulieren. Maar even goed moeten we ouders en jongeren mee versterken in hun digitale vaardigheden. Door bijvoorbeeld samen online administratie te doen of samen met hen naar Ligo (centrum voor basiseducatie) te gaan.”

‘Telkens wanneer er een kind wordt geboren, wordt een ouder geboren’

Heb je op het congres veel inspiratie opgedaan?

“Absoluut. Er was heel veel aanbod en jammer dat ik niet alles kon volgen wat ik wilde. Ook vanuit mijn omgeving heel veel positieve signalen gehoord. Inspiratie en ook aanmoedigingen om ‘Vroeg en Nabij’ verder te verdiepen, te versterken en uit te werken.”
“Iets dat vaak terug kwam was de vraag vanuit voorzieningen en netwerken om meer te mogen experimenteren om tegemoet te komen aan de noden van bepaalde doelgroepen: minder regels, minder versnipperde financiering en rapportering, ruimte om te zoeken naar wat werkt. Zeker als je werkt met de meest kwetsbare doelgroep is het nodig om eens buiten de lijntjes te kleuren.”
“In de beleidssessie met minister Crevits werd dit ook beklemtoond: het nieuwe kaderdecreet speelt daar op in: De focus ligt op de doelstellingen en de manier waarop organisaties die bereiken, is open.”
“Vanuit de buurtgerichte netwerken en de KOALA’s (Kind- en OuderActiviteiten voor Lokale Armoedebestrijding) hebben we daar al ervaring mee. Alles volledig loslaten is dan weer een brug te ver. Je hebt altijd een kader nodig, ook om organisaties te kunnen ondersteunen om in hun rol te groeien. Rapporteren blijft nodig, maar op een andere manier. Zolang de impact voor ouders, kinderen en jongeren maar duidelijk is.”

Om goed te kunnen aansluiten bij de noden van diverse groepen, heb je ook een diverse personeelssamenstelling nodig.

“Klopt en daar is nog wel een weg af te leggen. Zowel bij de Vlaamse overheid zelf als in de organisaties en netwerken die we financieren. Als we bijvoorbeeld kijken naar de beleidsmedewerkers: we komen bijna allemaal uit dezelfde maatschappelijke groep: wit, langgeschoold en met dezelfde sociale-economische achtergrond, onze sociale positie is gelijkaardig. Je kan dat ook doortrekken naar raadgevende comités en raad van besturen. Op alle niveaus is er nog wel wat werk.  De sessie met Khalid El Hatri van Young Fenix was hier inspirerend: zij slagen erin om met hun personeel een weerspiegeling te zijn van de superdiverse buurt waarin ze werken.”

Het belang van ‘Vroeg’ en preventie werd ook beklemtoond, zeker voor kwetsbare doelgroepen.

“Ja, zeker. We weten het allemaal: de eerste 1.000 dagen zijn cruciaal. Sommige sprekers trekken dat zelfs op tot 6 jaar. Als we consequent willen zijn, moeten we ook extra investeren in die basis. De kinderopvang en de Huizen van het Kind versterken is een belangrijke stap. Hiervoor is een sterk politiek draagvlak nodig. Daarnaast ook nadenken over nieuw en laagdrempelig aanbod waar gezinnen met jonge kinderen en tieners terecht kunnen, op dit moment is er daar weinig aanbod voor.”

“Het is belangrijk om ook ouders in het vizier te blijven houden. Onze internationale spreker Mihaela Ionescu van ISSA heeft dat mooi gezegd: Telkens wanneer er een kind wordt geboren, wordt een ouder geboren.’ Een geïntegreerd jeugd- en gezinsbeleid veronderstelt dat je die basis legt, verbinding maakt met andere beleidsdomeinen: gezondheidszorg, onderwijs, cultuur, jeugdwerk,… en iedereen meeneemt van bij het begin. Dat is echt inclusie. Dat is Vroeg en Nabij.”

Meer weten? Toolbox Opgroeien: Inclusief en diversiteit